Emancipatiemonitor 2004

  • De arbeidsdeelname van vrouwen is toegenomen van 39% in 1990 tot
    55% in 2003. De arbeidsdeelname van Turkse vrouwen ligt op 29%, die van
    Marokkaanse vrouwen op 28%.
  • Het aandeel vrouwen dat haar baan opzegt na de geboorte van het
    eerste kind is sterk gedaald van een kwart in 1997 naar 10% in 2003. In
    1990 had de helft van de werkende vrouwen in Nederland een
    deeltijdbaan, in 2003 is dit aandeel toegenomen tot 66%.
  • Het aandeel economisch zelfstandige vrouwen (met een inkomen van
    tenminste 70% van het netto minimumloon), is gestegen van 25% in 1990
    tot 41% in 2001.
  • Het aandeel van vrouwen in managementfuncties lag in 2002 in het
    bedrijfsleven op 13%; in de niet-commerciële dienstverlening lag dit
    percentage op 36%.
  • Bijna 60% van de werkgevers is van mening dat deeltijdarbeid niet
    samen gaat met het vervullen van een hogere leidinggevende functie.
  • Bijna de helft van de vrouwen en mannen vindt in 2002 dat het
    gezinsleven er onder lijdt als een moeder een volledige baan heeft,
    tegen een kwart in 1991.
  • De participatiecijfers van vrouwen lopen achter bij de
    streefcijfers uit het Meerjarenbeleidsplan (2000-2010) van het
    ministerie van SZW.

Dit zijn enkele conclusies uit de SCP/CBS-publicatie Emancipatiemonitor
2004 die op maandag 13 december jl. is verschenen. De monitor is
opgesteld op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW) door onderzoekers van het Sociaal en Cultureel
Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het
rapport geeft een beeld van de stand van zaken van het
emancipatieproces op de terreinen onderwijs, betaalde arbeid,
onbetaalde arbeid en zorg, inkomen, politieke en maatschappelijke
besluitvorming. Verder wordt aandacht besteed aan de
ondervertegenwoordiging van vrouwen in hogere functies, de rol van
werkgevers bij de doorstroming van vrouwen naar hogere functies en de
effectiviteit van maatregelen op dit punt. Een blijvend punt van zorg
dat tevens aan de orde komt is het geweld tegen vrouwen.

Arbeidsdeelname van vrouwen neemt nog steeds toe
De arbeidsdeelname van vrouwen is toegenomen van 39% in 1990 tot 55% in
2003. Bij de vrouwen van  55-64 jaar is deze toegenomen  van
11% in 1990 tot 24% in 2003. Hoewel dit meer dan een verdubbeling is,
blijft de arbeidsparticipatie van deze groep naar verhouding laag.
Hetzelfde geldt voor lager opgeleide vrouwen (34%) en alleenstaande
moeders van jonge kinderen (39%). De arbeidsdeelname van autochtone
vrouwen was 57% in 2003. Het aandeel werkenden onder Surinaamse vrouwen
lag op hetzelfde niveau,  van Turkse vrouwen op 29% en van
Marokkaanse op 28%. De verschillen in arbeidsdeelname tussen vrouwen
met en zonder kinderen zijn in Nederland vrijwel verdwenen. Het aandeel
vrouwen dat haar baan opzegt na de geboorte van het eerste kind is
sterk gedaald van een kwart in 1997 naar nog slechts 10% in 2003.

De meeste Nederlandse vrouwen werken in deeltijd
Wat arbeidsdeelname betreft behoren de  Nederlandse en
Scandinavische vrouwen tot de koplopers van Europa . Als echter
rekening gehouden wordt met de omvang van de werkweek, ontstaat een
heel ander beeld. Terwijl in alle andere eu-landen het merendeel van de
werkende vrouwen een fulltime baan heeft, werken de meeste Nederlandse
vrouwen in deeltijd. Het aandeel van in deeltijd werkende vrouwen
stijgt bovendien nog steeds. In 1990 had de helft van de werkende
vrouwen in Nederland een deeltijdbaan (12-34 uur), in 2003 is dit
aandeel toegenomen tot 66%. Meer vrouwen aan het werk betekent in
Nederland vooral dat meer vrouwen in deeltijd aan het werk zijn.

Vier van de tien vrouwen is economisch zelfstandig
Het aandeel economisch zelfstandige vrouwen (met een arbeidsinkomen van
tenminste 70% van het netto minimumloon), is gestegen van 25% in 1990
tot 41% in 2001. Van de Turkse en Marokkaanse vrouwen is slechts à©à©n op
de vijf economisch zelfstandig. Vrouwen van Surinaamse herkomst zijn
het vaakst economisch zelfstandig (47%), gevolgd door autochtone
vrouwen (43%) en vrouwen uit de Antillen/Aruba (38%).

Relatief weinig vrouwen in management bedrijfsleven
Het aandeel van vrouwen in de werkzame beroepsbevolking is gestegen van
37% in 1994 tot 41% in 2002. In diezelfde periode steeg het aandeel van
vrouwen in hogere en wetenschappelijke beroepen van 33% naar 39%. Het
aandeel vrouwelijke managers in hogere en wetenschappelijke beroepen
steeg van 14% in 1994 tot 25% in 2002. In dat laatste jaar was 13% van
de managers in het bedrijfsleven een vrouw; in de niet-commerciële
dienstverlening bedroeg het aandeel vrouwelijke managers 36%. In de
non-profit sector werken dan ook veel meer vrouwen en dit vindt zijn
weerspiegeling in een hoger aandeel vrouwelijke managers. In de
gezondheids- en welzijnszorg is zelfs meer dan de helft van de managers
een vrouw.

Het percentage vrouwelijke burgemeesters is gestegen van 9% in 1992 tot
20% in 2004, het aantal vrouwelijke Tweede Kamerleden steeg in
diezelfde periode van 29% naar 39%. Verder steeg het percentage
vrouwelijke topambtenaren (schaal 18 en hoger) van 7% in 2000 naar 12%
in 2004.

Werkgevers weinig emancipatiegericht
Bijna 60% van de werkgevers is van mening dat deeltijdarbeid niet samen
gaat met het vervullen van een hogere leidinggevende functie. Bijna
tweederde van hen vindt dat hogere leidinggevenden altijd bereikbaar
moeten zijn. Slechts een vijfde van de werkgevers in het bedrijfsleven
deelt de mening dat het aandeel vrouwen in topfuncties de komende vijf
jaar moet verdubbelen. Meer dan 60% van hen vindt dat er teveel ophef
wordt gemaakt over de positie van vrouwen binnen bedrijven en
organisaties.

Organisatie van betaalde arbeid belangrijker voor arbeidsparticipatie vrouwen dan taakverdeling tussen man en vrouw

De veronderstelling van de overheid dat het relatief geringe aandeel
van mannen in zorgtaken een obstakel vormt voor vrouwen om (meer)
buitenshuis te gaan werken, gaat slechts voor een beperkt deel van de
vrouwen op. Als de partner een dag minder buitenshuis zou werken, zou
dat voor nog geen twee op de tien vrouwen aanleiding zijn om zelf meer
te gaan werken. Belangrijkere voorwaarden voor een hogere
arbeidsparticipatie van vrouwen,

met name vrouwen met jonge kinderen, blijkt de organisatie van betaalde
arbeid zelf te zijn. Bijvoorbeeld de mogelijkheid om verlof op te nemen
als een kind ziek is of om de werktijden aan te passen aan de situatie
thuis.

Herverdeling taken tussen man en vrouw wordt minder belangrijk gevonden
Herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid lijkt de laatste jaren
door minder mannen en vrouwen belangrijk te worden gevonden dan
voorheen. Zo vindt in 2002 de helft van de vrouwen en mannen het
belangrijk dat betaalde arbeid gelijk verdeeld wordt, in 1997 was dat
nog ruim 60%. Bijna de helft van de vrouwen en mannen vindt in 2002 dat
het gezinsleven er onder lijdt als een moeder een volledige baan heeft,
tegen een kwart in 1991. De helft van de mannen en 30 procent van de
vrouwen vindt de vrouw beter geschikt voor de opvoeding van kleine
kinderen, in 1996 waren vier op de tien mannen en twee op de tien
vrouwen die mening toegedaan.

Emancipatie loopt achter bij streefcijfers

In het in 2000 verschenen Meerjarenbeleidsplan zijn door het ministerie
van szw een aantal streefcijfers gepresenteerd voor het jaar 2010. Zo
zou in dat jaar de arbeidsparticipatie van vrouwen 65% moeten bedragen
(was 55% in 2003). Bij gelijkblijvende groei (1 procentpunt per jaar)
wordt het streefcijfer in 2010 niet gehaald. Het aandeel economisch
zelfstandige vrouwen zou in 2010 op 60% moeten liggen (was 41% in
2001). Om de beoogde 60% in 2010 te halen, is een groei van 1,75
procentpunten per jaar nodig. Gezien de bescheiden groei van de
arbeidsparticipatie en het feit dat niet alle vrouwen die gaan werken
daarmee ook economisch zelfstandig worden, lijkt het onwaarschijnlijk
dat dit groeitempo, en daarmee het streefcijfer, gehaald wordt.Ook het
aandeel vrouwen in hogere functies blijft achter bij de nagestreefde
ontwikkeling. Een gunstige uitzondering zijn de vertegenwoordiging van
vrouwen in het kabinet, de Tweede kamer en het Europees Parlement: deze
bestaan inmiddels voor 40% uit vrouwen en dat komt overeen met de
streefwaarde voor 2004. Echter, het percentage van vrouwelijke
burgemeesters van 20% in 2004 had 30% moeten zijn, terwijl het
percentage vrouwelijke gemeenteraadsleden niet op de huidige 24% maar
op 35% had moeten liggen.  Ook het aandel vrouwen onder
topambtenaren en in managementfuncties in bedrijfsleven en non-profit
sector blijven achter bij de beoogde groei. Voor al deze functies lijkt
het onwaarschijnlijk dat de streefcijfers voor 2010 gehaald zullen
worden.

Bron: Sociaal en Cultureel Planbureau

Bekijk ook deze populaire persberichten

Trending

Popular