Er is geen aanleiding voor een verbod op verkoop beneden de inkoopprijs in Nederland. Dat schrijven minister Brinkhorst van Economische Zaken en minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vandaag in een gezamenlijke brief aan de Tweede Kamer. Zij geven met hun brief gevolg aan het verzoek in de motie van het Kamerlid Atsma om de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een dergelijk verbod te onderzoeken.

Behalve dat de ministers vinden dat de marktsituatie geen aanleiding geeft tot overheidsingrijpen, verwachten zij dat een eventueel verbod van verkoop beneden inkoopprijs niet effectief zou zijn. Zo wijst onderzoek uit dat er geen duidelijk verband is aan te geven tussen een verbod van verkoop beneden inkoopprijs en de positie van kleine of middelgrote supermarkten. Ook de gevolgen van een dergelijk verbod voor het prijsniveau zijn moeilijk te voorspellen, omdat niet duidelijk is in welke mate supermarkten beneden de inkoopprijs verkopen. Verder werken de prijzen die gehanteerd worden bij de Nederlandse levensmiddelendetailhandel slechts in zeer beperkte mate door in de prijzen die boeren en tuinders voor hun producten krijgen. Daarom zal een verbod van verkoop beneden inkoopprijs waarschijnlijk geen positief effect hebben op de gemiddelde prijzen die boeren en tuinders krijgen. Ook zal met een dergelijke maatregel de afkalving van het aantal en het marktaandeel van kleine en middelgrote supermarkten niet kunnen worden tegengegaan. Bovendien zouden naleving en handhaving van een dergelijk verbod problemen opleveren. Een dergelijke maatregel zou niet sporen met het kabinetsbeleid van het terugdringen van overbodige regelgeving.

De beide bewindslieden zijn tot deze conclusie gekomen op basis van het vergelijkend onderzoek dat het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) heeft gedaan naar wettelijke verboden van verkoop beneden inkoopprijs in EU-landen. Dit heeft geresulteerd in het rapport Verbod op verkoop beneden de inkoopprijs. Het onderzoekbureau Oxera heeft gekeken naar de gevolgen van een verbod voor de consument en heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport What is the impact of a minimum price rule. De ministers hebben bij hun oordeel ook de opvatting van de NMa betrokken dat er momenteel juist vanwege de verhevigde prijsconcurrentie geen aanleiding is voor een onderzoek naar misbruik van een economische machtspositie door supermarkten. De Mededingingswet biedt in voorkomende gevallen wel de mogelijkheid om op te treden.

Als gevolg van de prijzenoorlog is een situatie ontstaan van actie en reactie met een neerwaartse spiraalbeweging voor de consumentenprijzen. In welke mate daarbij verkoop beneden inkoopprijs heeft plaatsgevonden is volgens de beide rapporten moeilijk vast te stellen. De ministers beklemtonen dat wel duidelijk is dat de consumentenprijzen in de levensmiddelendetailhandel in deze periode als gevolg van de verhevigde prijsconcurrentie tussen supermarkten zijn gedaald, volgens het Oxera-rapport met 3%.
Het aantal kleine en middelgrote supermarkten is in deze periode met een kwart teruggelopen. Deze trend was al voor de verhevigde prijsconcurrentie ingezet en is sinds het begin van de prijzenoorlog niet versneld. Uit het EIM-onderzoek blijkt dat de moeilijke positie van de kleine en middelgrote supermarkten in alle onderzochte landen bestaat, ook in die landen die een verbod op verkoop beneden inkoopprijs kennen. Bovendien is de winkeldichtheid in Nederland vergeleken bij die in andere landen hoog. Het marktaandeel van kleine en middelgrote supermarkten in Nederland is bijvoorbeeld driemaal zo hoog als in Frankrijk. Het EIM concludeert verder dat prijsdalingen in de levensmiddelendetailhandel nauwelijks bij de primaire producenten (boeren en tuinders) terecht komen. De prijzen die de Nederlandse boeren en tuinders ontvangen, worden vooral bepaald door internationale vraag- en aanbodontwikkelingen. De prijzenoorlog is daar maar in beperkte mate op van invloed.

Wel zijn de ministers voorstander van het versterken van de positie van kleine en middelgrote supermarkten door het waarborgen van een aantrekkelijk ondernemersklimaat in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf. Te denken valt hierbij aan de financiering van de zelfstandige detailhandel, de bestrijding van winkelcriminaliteit en handreikingen voor de verbetering van de concurrentiepositie van agrarische ondernemingen.Dit meer generieke beleid staat concurrentie en de voordelen die daaruit voortvloeien vooral voor de consument, niet in de weg. Aan de andere kant draagt dit beleid wel bij aan een gezond ondernemersklimaat en eerlijke kansen voor vooral kleine en middelgrote ondernemingen.

bron:EZ

Bekijk ook deze populaire persberichten

Trending

Popular