Den Haag, 22-2-2005 - In deze zaak is de verdachte op 22 december 2000
door het hof Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar
wegens moord op een 60-jarige weduwe uit Deventer. Op 1 juli 2003 heeft
de Hoge Raad de aanvraag tot herziening van de uitspraak van het hof
Arnhem gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het hof Den Bosch
voor een nieuw onderzoek. Dit hof heeft op 9 februari 2004, onder
verbetering van gronden, het arrest van het hof Arnhem gehandhaafd en
daarmee de veroordeling voor moord en de bijbehorende gevangenisstraf
in stand gelaten.

Samenvatting van de griffier van de Hoge Raad der Nederlanden (buiten verantwoordelijkheid van de Hoge Raad)

Namens de verdachte heeft mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam,
cassatie aangetekend tegen de uitspraak van het hof Den Bosch van 9
februari 2004. Hij heeft op 7 juli 2004 een schriftuur (een
schriftelijke toelichting op het cassatieberoep) ingediend bij de Hoge
Raad.

De advocaat-generaal mr. W.H. Vellinga heeft op 9 november 2004 een
conclusie genomen. Hij heeft geadviseerd tot vernietiging van de
uitspraak van het hof Den Bosch en tot verwijzing van de zaak naar een
ander gerechtshof voor een nieuw onderzoek, omdat hij meent dat de
bewijsvoering van de bewezenverklaarde moord onvoldoende is.

In de uitspraak van de Hoge Raad van 22 februari 2005 komen met name twee klachten aan de orde:

1) Het hof Arnhem had aangenomen dat de moord gepleegd is met een mes,
dat op enige afstand van de plaats van het delict is gevonden en waarop
door een geurhond de geur van de verdachte werd aangetroffen. De Hoge
Raad heeft in de herzieningsprocedure geoordeeld dat er twijfel was
gerezen over de vraag of dat mes in verband met de moord kon worden
gebracht, omdat op het mes, ook met de meest geavanceerde technieken,
geen enkel lichaamsspoor van het slachtoffer was aangetroffen. Het hof
Den Bosch heeft het mes bij de beoordeling van deze zaak buiten
beschouwing gelaten. Het hof heeft daarentegen wel nieuw
bewijsmateriaal gebruikt dat ten tijde van de behandeling van de zaak
bij het hof Arnhem nog niet bekend was, namelijk een rapport van het
Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waaruit blijkt dat op de blouse
van het slachtoffer DNA-materiaal is aangetroffen dat overeenkomt met
het DNA-profiel van de verdachte.
De Hoge Raad verwerpt de klacht van de raadsman van de verdachte dat
het hof Den Bosch dit nieuwe bewijsmateriaal niet bij zijn onderzoek
mocht betrekken. Het staat de rechter die de zaak na een gegrond
verklaard herzieningsverzoek moet beoordelen, vrij om al het relevante
bewijsmateriaal te gebruiken, ongeacht of dit ten voordele of ten
nadele van de verdachte strekt.

2) Voor een veroordeling wegens 'moord' is nodig dat de verdachte 'met
voorbedachten rade' heeft gehandeld. Dat wil zeggen dat de verdachte de
tijd moet hebben gehad zich te beraden op het te nemen of genomen
besluit om een ander te doden, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om
over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te
denken. Door de raadsman van de verdachte is gesteld dat uit de
bewijsvoering van het hof Den Bosch niet bleek dat de verdachte 'met
voorbedachten rade' had gehandeld. De Hoge Raad oordeelt dat dit wel
het geval is.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de verdachte verworpen. Daarmee is de veroordeling definitief geworden.

Bron: Rechtelijke Organisatie

Bekijk ook deze populaire persberichten

Trending

Popular