De werkloosheid onder Marokkanen bedraagt 27%, onder Antillianen 22%, onder Turken 21% en onder Surinamers 16%. Onder autochtonen is dit 9%. Van de allochtone jongeren is 40% werkloos, dit is tweemaal zoveel als onder autochtone jongeren. Sinds 2001 is de werkloosheid onder allochtonen meer dan verdubbeld, van bijna 10% in 2001 tot meer dan 20% in 2005. Dit zijn de belangrijkste conclusies uit twee publicaties van het Sociaal Cultureel Planbureau(SCP) die op dinsdag 17 januari jl. zijn verschenen. In de publicatie Hoge (jeugd)werkloosheid onder etnische minderheden. Nieuwe bevindingen uit het LAS-onderzoek presenteert dr. Jaco Dagevos de meest actuele werkloosheidscijfers onder allochtonen. In het rapport Niet-westerse allochtonen met een stabiele arbeidsmarktpositie geven
In de periode november 2004-mei 2005 heeft het SCP onderzoek gedaan naar de leefsituatie van Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. Dit zogenoemde LAS-onderzoek (Leefsituatie Allochtone Stedelingen) is uitgevoerd onder circa 4.000 niet-westerse allochtonen in de 50 grootste gemeenten van Nederland en bevat voor allochtone groepen de meest actuele werkloosheidsgegevens. Bij de Marokkanen bedraagt de werkloosheid 27%, bij de Antillianen 22%, bij de Turken 21% en bij de Surinamers 16%. In de 50 onderzochte gemeenten ligt het aandeel werkloze autochtonen op 9%.
Nederland telt bijna 450 duizend niet-westerse allochtonen met een stabiele arbeidsmarktpositie: zij hebben een vaste baan of een onderneming die langer dan 1 jaar bestaat. Van de niet-westerse allochtonen tussen de 15 en 64 jaar bekleedt 41% een dergelijke arbeidsmarktpositie. Bij autochtonen geldt dit voor 61% van de bevolking tussen de 15 en 64 jaar. Het aandeel niet-westerse allochtonen met een stabiele arbeidsmarktpositie is tussen 1994 en 2004 toegenomen van 31% naar 41%. Deze toename is vooral het gevolg van de gestegen arbeidsparticipatie van allochtonen. Het is echter niet in zo dat in de afgelopen 10 jaar het aandeel allochtone werknemers met een vast dienstverband is toegenomen. De stijging van het aandeel niet-westerse allochtonen met een stabiele arbeidsmarktpositie is daarnaast het gevolg van de groei van het aantal allochtone ondernemers: van 21.000 in 1994 tot ruim 58.000 in 2004 (een stijging van 181%). Het aantal ondernemers dat meer dan een jaar actief is, is zelfs nog sterker toegenomen, van ruim 14.000 naar bijna 46.000 (een stijging van 221%). De relatieve toename van het aantal autochtone ondernemers is tussen 1994 en 2004 aanzienlijk geringer geweest (totaal: 65%, ondernemers langer dan 1 jaar actief: 78%).
De Turkse groep telt de meeste ondernemers (bijna 15.000) gevolgd door de Surinamers (bijna 10.000), de Chinezen (bijna 7.000) en de Marokkanen (bijna 6.000). In de periode 1994-2004 is de toename bij de Turken (247%) echter aanzienlijk groter geweest dan bij de Surinamers (136%). Ook onder de Marokkanen is het aantal zelfstandig ondernemers sterk toegenomen, van ruim 1.600 in 1994 tot bijna 6.000 in 2004.
In vergelijking met autochtone ondernemers zijn de niet-westerse allochtone ondernemers vaker actief in de horeca, de detailhandel en de groothandel. In de afgelopen 10 jaar is het aandeel niet-westerse allochtone ondernemers in deze sectoren echter afgenomen ten gunste van ondernemers in de bouw, de vervoer- en communicatiesector en met name de zakelijke en overige dienstverlening. De eenzijdige branchevertegenwoordiging van niet-westerse allochtone ondernemers is daardoor verminderd.
In de afgelopen 10 jaar is bij niet-westerse allochtone ondernemers sprake van een gestage toename van het aandeel startende ondernemers dat na 1 jaar nog actief is. Hoewel de verschillen zijn afgenomen, zijn de overlevingskansen van autochtone ondernemers nog steeds gunstiger dan bij de niet-westerse ondernemers.