De leefsituatie op het platteland is in 2004 beter dan gemiddeld in heel Nederland en beter dan in het stedelijk gebied. Op het platteland heeft 9% van de mensen een slechte leefsituatie, in de stad is dat 17%. De beste leefsituatie hebben 20% van de plattelanders en 17% van de stedelingen. De betere leefsituatie op het platteland heeft vooral te maken met de gunstiger woonsituatie, de grotere maatschappelijke participatie en het hogere autobezit.Dit zijn enkele conclusies uit de SCP-publicatie Thuis op het platteland. De leefsituatie van platteland en stad vergeleken, die op donderdag 19 januari jl. in Den Haag is aangeboden aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), dr. C.P. Veerman.
Voor het begrip ‘platteland’ is in dit rapport uitgegaan van de stedelijkheidsgraad van het CBS, die Nederland verdeelt in vijf klassen van stedelijkheid. De laagste twee, weinig stedelijk en niet-stedelijk, vormen het platteland. Op deze wijze gedefinieerd omvat ‘het platteland’ geografische eenheden met minder dan 1000 adressen per km2. Deze relatief dunbevolkte gebieden buiten de stad beslaan 71% van het totale oppervlak van Nederland en er wonen 6,2 miljoen mensen, ofwel 38% van de Nederlandse bevolking. Slechts een klein deel van de plattelandsbevolking kan gerekend worden tot de agrarische beroepsgroep.
Een relatief ongunstigere leefsituatie hebben op het platteland de jongeren en alleenstaande ouderen. Bij de jongeren heeft dit vooral te maken met het lagere niveau van opleiding en beroep en de geringere deelname aan het volwassenenonderwijs. Bij de alleenstaande 65-plussers hangt de ongunstigere leefsituatie samen met een naar verhouding laag inkomen, relatief hoge woonlasten en een gering particulier vermogen. Vergeleken met het platteland als geheel hebben plattelandsgebieden in de provincies Groningen, Drenthe, Friesland en Zeeland te maken met een minder goede leefsituatie. De kans op werkloosheid is hier het hoogst, er komen relatief veel tijdelijke arbeidscontracten voor en men werkt het minst vaak als zelfstandige en juist veelvuldig in deeltijdbanen.
De bevolking van Nederland vertoont een gestage groei, maar dit is vooral een stedelijk fenomeen. Woonde in 1993 woonde nog 43% van de totale bevolking op het platteland, in 2004 was dit gedaald tot 38%. Het aandeel 20-34-jarigen op het platteland is afgenomen van 22% in 1995 naar 17% in 2004. In de stedelijke gebieden krimpt deze leeftijdsgroep ook, van 26% in 1995 naar 22% in 2004, maar minder snel. Vanwege het vertrek van de groep jongvolwassenen voor het volgen van een studie of om te werken in de stad, is de ontgroening van het platteland het afgelopen decennium sterker zichtbaar dan in de stad. Kinderen en jongeren in de leeftijd van 0-19 jaar zijn juist weer relatief sterker vertegenwoordigd op het platteland.
De inkomensongelijkheid op het platteland is laag, die in de grote stad hoog. De inkomens op het platteland blijken tamelijk gelijk verdeeld: er zijn relatief weinig armen en rijken. Wel is er een verschil tussen het niet-stedelijk en weinig stedelijk gebied, want in het laatste wonen relatief veel mensen met een hoog inkomen.
Onder werkenden op het platteland stijgt het percentage hoogopgeleiden minder snel dan in het stedelijk gebied. Dit wordt vooral veroorzaakt door de trek van hoger opgeleide jongeren van het platteland naar de stad. Bovendien zijn er meer banen van lager en minder banen van hoger/wetenschappelijk niveau en stijgt het gemiddelde beroepsniveau minder snel dan in de stad.
De plattelandsbevolking is gemiddeld lager opgeleid dan de stedelijke bevolking. Jonge generaties zijn weliswaar hoger opgeleid dan de oudere, maar er is nog steeds een niveauverschil tussen platteland en stad. Een op de zes basisscholen in Nederland heeft minder dan 100 leerlingen, 80% van deze scholen staat op het platteland.
In 2003 voelt 83% van de plattelandbevolking zich ‘zeer goed’, tegen 79% van de stadsbewoners. De betere gezondheid valt voor een deel te verklaren uit het minder voorkomen van riskante gewoonten. Zo rookt in de stad iets minder dan 36% van de bevolking, op het platteland is dat 32%. Verslavingen aan drugs komen op het platteland minder voor. In negatieve zin springt het alcoholgebruik van jongeren er uit: van de 12-18-jarigen op het platteland drinkt 22% dagelijks of enkele keren in de week, in de stad is dat 15%.
Nederland verstedelijkt steeds meer: het platteland neemt in oppervlakte af en het stedelijk gebied groeit. Nieuwbouw op het platteland heeft ertoe geleid dat tussen 1994 en 2000 ruim 600.000 (nieuwe en bestaande) woningen in een omgeving met een stedelijker karakter kwamen te liggen; dat is circa 8% van de totale woningvoorraad. De woningvoorraad op het platteland kent meer riante woningtypen (vrijstaande woningen en tweekappers en vaker eigendom van de bewoners. Het aandeel koopwoningen ligt op het platteland rond de 70%, in de stad is dit 45%.
Steeds meer huishoudens op het platteland hebben de beschikking over een of meer auto’s (87% in 2003).. Ruim 30% van alle plattelandshuishoudens heeft de beschikking over meer dan één auto (tegen 16% in stedelijke gebieden). Bewoners van het platteland verplaatsen zich vaker (+3%) en over grotere afstanden (+14%) dan inwoners van stedelijke gebieden. Anders dan in de stad wordt daarbij hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de auto (58% van de verplaatsingen, 82% van de afgelegde kilometers).Het aanbod van het lijngebonden openbaar vervoer op het platteland is in de laatste jaren teruggelopen. In veel gebieden is als alternatief voor het busvervoer de ‘regio-taxi’ geïntroduceerd: kleine taxibusjes, die op basis van een verplichte reservering van deur tot deur vervoer aanbieden. In de periode tussen 1993 en 2004 zijn plattelanders meer en vaker gebruik gaan maken van de auto en minder van het openbaar vervoer. Niet alleen volwassenen en ouderen, ook jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar zijn voor hun dagelijkse activiteiten in toenemende mate afhankelijk van vervoer per auto. Vervoersarmoede op het platteland is beperkt tot de groep ouderen zonder rijbewijs. Zij zijn in toenemende mate aangewezen op familie en vrienden of op de ‘regiotaxi’. Plattelanders oordelen positiever over de gebruiksmogelijkheden van de auto dan stedelingen. Het openbaar vervoer wordt juist negatiever bejegend, met name de kwaliteit en de kosten die aan het gebruik ervan verbonden zijn ervaart men als problematisch.
Er zijn in Nederland maar weinig mensen op het platteland die geen winkel en/of basisschool in de directe omgeving hebben. In de niet-stedelijke gebieden heeft 90% van de mensen een winkel voor de dagelijkse levensbehoeften en 94% een basisschool in het postcodegebied waar ze wonen. De basisvoorziening die in de niet-stedelijke gebieden het vaakst in de directe omgeving afwezig is, is de huisarts: 30% van de bevolking heeft hun huisarts niet in de directe woonomgeving. Voor het gehele platteland is dat rond de 20%. Het aantal winkels loopt nog steeds terug op het platteland (tussen 1993 en 2003 is er een afname van 87.000 naar 78.000 bedrijven) en de ziekenhuizen zijn geconcentreerd in de stedelijke gebieden. Bewoners van het platteland zijn relatief vaak tevreden met het voorzieningenaanbod, uitgezonderd het aanbod aan winkels (65% van de bewoners van de zeer landelijke gebieden is tevreden, versus 81% van de zeer sterk stedelijke gebieden) en openbaar vervoer (46% versus 82%).
Het aandeel plattelanders dat aangeeft zich wel eens onveilig te voelen is jaarlijks ongeveer 20%, in stedelijk gebied ligt dat rond de 30% van de bewoners. Over het algemeen signaleren plattelanders minder overlast en verloedering in hun omgeving dan stedelingen. Niettemin is de perceptie van rommel op straat, vernieling van straatmeubilair en overlast van groepen jongeren op het platteland de afgelopen tien jaar toegenomen. Plattelandsbewoners zijn in 2003 slachtoffer geworden van naar schatting 1,3 miljoen delicten; dit is ongeveer een kwart van de totale criminaliteit in Nederland. In vergelijking met stedelijke gebieden is de criminaliteit op het platteland lager.Drie op de vier woningen op het platteland is beveiligd.
Plattelandsbewoners kennen over het algemeen dezelfde tijdsbesteding als stadsbewoners. Per week is men circa 44 uur met verplichtingen (werk, studie, huishouden) in de weer, heeft men 79 uur persoonlijke tijd (slaap, voeding, verzorging) en 45 uur vrije tijd.
De bewoners van het platteland zijn vaker aangesloten bij een organisatie dan de bewoners van de stad; ook meervoudig lidmaatschap komt er relatief vaak voor. Recreatieve organisaties hebben naar verhouding meer leden op het platteland, maar net als in de stad neemt dit lidmaatschap door de jaren af (48% in 1995 en 43% in 2003 op het platteland, 39% in 1995 en 36% in 2003 in de stad). De kerkelijkheid is eveneens aanzienlijk groter op het platteland: 72% van de bevolking rekent zich tot een kerkgenootschap tegen 55% van de stadsbewoners. Plattelandsbewoners zijn wat sterker dan stedelingen georiënteerd op de lokale omgeving. Ze hebben frequenter contact met buren: 75% van de plattelandsbewoners zegt minimaal 1 keer per week contact te hebben, 68% van de stedelingen zegt dit. Ook zijn plaatselijk gerichte acties onder hen populairder. Plattelanders verrichten vaker vrijwilligerswerk dan stedelingen; in het algemeen is het gebrek aan vrijwilligers op het platteland (30% van de organisaties) kleiner dan in de stad (40%). Daarbij blijven vrijwilligers op het platteland langer bij een organisatie: 44 % geeft zelfs aan dat vrijwilligers er vijf tot tien jaar blijven.