Sinds enige jaren heeft een aantal grotere gemeenten gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voor te schrijven dat bij parkeermeters en parkeerautomaten uitsluitend kan worden betaald met een chipkaart. Betaling door middel van muntinworp is dan niet meer mogelijk. De gemeenten zijn daartoe veelal overgegaan in verband met problemen van diefstal uit en vernieling van muntautomaten.

In procedures voor het hof Arnhem en het hof Den Haag hebben belanghebbenden de rechtsgeldigheid van deze beperking in betalingsmogelijkheden aangevochten. Zij hadden de verschuldigde parkeerbelasting niet betaald en maakten bezwaar tegen de opgelegde naheffingsaanslag.
Het hof Arnhem heeft op 7 oktober 2003(LJN AL7896) in een Nijmeegse zaak geoordeeld dat de gemeentelijke voorschriften, waarin elektronische betaling wordt voorgeschreven, onverbindend zijn omdat ze niet op een geldige wettelijke basis berusten; het hof heeft de desbetreffende naheffingsaanslag vernietigd.
Het hof Den Haag daarentegen oordeelde op 13 november 2003 (LJN AL1841) in een zaak die in Rotterdam speelde dat de gemeentelijke voorschriften rechtsgeldig zijn en heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard; daaraan deed volgens het hof niet af dat de auto van belanghebbende werd gebruikt door een Britse onderdaan die niet over een chipkaart beschikte.

In beide zaken is cassatieberoep ingesteld. Het cassatieberoep is voor de gemeente Nijmegen behandeld door mr. G. Snijders, advocaat in Den Haag; voor de gemeente Rotterdam treedt als woordvoerder in deze zaak op de heer E.A.M. Hendriks, terwijl het beroep is behandeld door de directie gemeentelijke belastingen te Rotterdam.

Advocaat-generaal Niessen heeft in beide zaken op 7 december 2004 (LJN AR8903) in zijn advies aan de Hoge Raad geconcludeerd dat de algemene maatregel van bestuur, waarin de mogelijkheid voor gemeenten is geschapen om elektronische betaling van parkeergeld voor te schrijven, binnen de grenzen van de Gemeentewet blijft en derhalve verbindend is.
In de Nijmeegse zaak (rolnr. 40.298) is onder meer gesteld dat de onmogelijkheid van betaling met munten in strijd is met de Europese verordeningen waarbij de euro als Europese munteenheid is ingevoerd. De advocaat-generaal heeft geadviseerd op dit punt prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap in Luxemburg.
In de Rotterdamse zaak (rolnr. 40.375) heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat er sprake is van een ongeoorloofde discriminatie van andere EU-onderdanen die zelf geen Nederlandse chipkaart hebben.

bron:Griffie Hoge Raad

Bekijk ook deze populaire persberichten

Trending

Popular