De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft van de Christelijke Hogeschool Nederland (CHN) een bedrag van circa EUR 830.000 teruggevorderd wegens het onjuist toepassen van de bekostigingsregels op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whw). De CHN heeft echter bestreden dat zij ten onrechte studenten uit Rusland en Indonesië voor de rijksbekostiging heeft meegeteld. In haar uitspraak van 7 november 2005 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Leeuwarden, sector bestuursrecht, de CHN in het gelijk gesteld.

De rijksbijdrage die onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs ontvangen, wordt gebaseerd op het aantal studenten dat op de peildatum ingeschreven staat. Om studenten te mogen meetellen voor de rijksbekostiging, moet aan een aantal wettelijke voorwaarden zijn voldaan.

Naar aanleiding van signalen over mogelijke fraude, heeft de toenmalige minister van OCW in november 2001 de accountantsdienst van het ministerie opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de toepassing van de bekostigingsregels door instellingen in het hoger onderwijs. In 2002 zijn nog twee onderzoeken uitgevoerd door de instellingen in het hoger onderwijs zelf. In 2003 heeft de Algemene Rekenkamer, op verzoek van de Tweede Kamer, een onderzoek uitgevoerd. In mei 2003 is de commissie Vervolgonderzoek Rekenschap ingesteld. Deze commissie, beter bekend als de Commissie Schutte, heeft in mei 2004 haar eindrapport aangeboden en dit rapport is in de Tweede Kamer besproken.

Met name de bevindingen van de Commissie Schutte zijn voor de Staatssecretaris aanleiding geweest om de rijksbijdrage van de CHN over de jaren 2000 tot en met 2003 op een lager bedrag vast te stellen. Volgens de Staatssecretaris heeft de CHN onjuist gehandeld door een aantal studenten van de Plekhanov Academie in Moskou en de Akademie Pariwisate Trisakti in Jakarta in aanmerking te brengen voor bekostiging door het rijk. Eà©n en ander heeft geleid tot het terugvorderen van in totaal circa EUR 830.000.

Bij de Plekhanov-studenten spitst de discussie zich erop toe dat deze studenten veelal in Rusland stage liepen tijdens het jaar dat zij ingeschreven stonden bij de CHN. De Staatssecretaris is van mening dat, omdat deze studenten geen onderwijs hebben gevolgd in Leeuwarden, zij ten onrechte voor de bekostiging zijn meegeteld.

De rechtbank volgt dit standpunt niet. Volgens de bestuursrechters geldt op grond van de Whw weliswaar het uitgangspunt dat het onderwijs moet worden gegeven in de plaats van vestiging van de onderwijsinstelling. Maar uit de parlementaire geschiedenis van de wet blijkt dat dit uitgangspunt niet geldt voor praktijkonderdelen, zoals een stage. De rechtbank ziet niet in dat in dit verband een onderscheid gemaakt moet worden tussen studenten die voorafgaand aan de stage al aan de CHN studeren, en studenten die alleen tijdens het stagejaar ingeschreven staan bij de CHN. In beide gevallen gaat het volgens de rechtbank om de situatie dat de studenten door de docenten van de CHN vanuit Leeuwarden worden begeleid.

Ter zake van de Plekhanov-studenten wijst de rechtbank nog op een ander geval waarin de Staatssecretaris het wel heeft geaccepteerd dat de buitenlandse studenten voor de rijksbekostiging in aanmerking werden gebracht. Het ging daarbij om Indonesische studenten van de Petra Christian University (PCU) in Surabaya, die een summer course van enkele weken in Leeuwarden hebben gevolgd en daarna stage hebben gelopen buiten Leeuwarden. De stagebegeleiding van deze studenten vond per post en digitaal plaats. Ook de Plekhanov-studenten zijn tijdens hun stage vanuit Leeuwarden begeleid door docenten van de CHN.

De rechtbank is van mening dat het al dan niet volgen van de summer course voor de bekostiging niet doorslaggevend kan zijn. Omdat de casus van de Plekhanov-studenten voor de rest vergelijkbaar is met die van de PCU-studenten, valt volgens de rechtbank niet te begrijpen waarom de ene groep niet en de andere groep wel voor de bekostiging mag worden meegeteld. Ook om deze reden is de terugvorderingsbeslissing voor zover betrekking hebbend op de Plekhanov-studenten niet goed gemotiveerd.

Bij de Trisakti-studenten gaat het vooral om de vraag of deze studenten "initieel onderwijs" hebben gevolgd. Op grond van de wet komen namelijk alleen studenten die initieel onderwijs volgen voor bekostiging in aanmerking. De Trisakti-studenten volgden in hun eerste jaar een summer course van zes weken bij de CHN in Leeuwarden en daarna gingen ze stage lopen bij een restaurant. Volgens de CHN was dit aangepaste programma voor deze studenten juist nodig vanwege hun specifieke achtergrond. De Staatssecretaris is echter van mening dat het aangepaste programma dat de Trisakti-studenten in hun eerste jaar hebben gevolgd geen initieel onderwijs is, zodat deze studenten ten onrechte zijn meegeteld voor de rijksbijdrage.

Ook dit standpunt wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de omstandigheid dat slechts enkele Trisakti-studenten na het eerste jaar verder gegaan zijn met de opleiding, niet van belang is. Het is ook niet relevant of de studenten de bedoeling hadden om de hele opleiding te volgen.

Voor het antwoord op de vraag of de Trisakti-studenten tijdens het jaar dat zij bij de CHN ingeschreven hebben gestaan terecht voor de bekostiging zijn meegeteld, is volgens de rechtbank alleen van belang of het onderwijs zoals de Trisakti-studenten dat in hun eerste jaar hebben gevolgd, tezamen met het onderwijs dat zij in de andere drie jaren van de opleiding kunnen volgen, uiteindelijk recht geeft op een bachelor-diploma.

De rechtbank wijst er in dit verband op dat de onderwijsinstelling een ruime mate van vrijheid bezit om opleidingen samen te stellen die opleiden tot een bepaald niveau (bachelor-degree). In de parlementaire geschiedenis van de Whw is dit ook met zoveel woorden aan de orde geweest. Door de rechtbank wordt er vervolgens op gewezen dat de examencommissie toestemming heeft verleend voor het aangepaste onderwijsprogramma van de Trisakti-studenten. Het aangepaste eerstejaars-programma is door de examencommissie gewaardeerd op 25% van de totale studielast. En tezamen met het aangepaste onderwijsprogramma van de overige drie jaren vormt dit een opleiding op het vereiste niveau. Volgens de rechtbank is daarom wel sprake van initieel onderwijs.

Het beroep van de CHN is door de rechtbank gegrond verklaard. Als gevolg van deze uitspraak zal de Staatssecretaris opnieuw een beslissing moeten nemen op het bezwaarschrift van de CHN.

Dit is de eerste uitspraak over mogelijke fraude in het hoger onderwijs. Deze zaak is op verzoek van de CHN door de rechtbank versneld behandeld omdat de Staatssecretaris het terug te vorderen bedrag wil inhouden op de rijksbijdrage van het lopende schooljaar en voor de CHN hierdoor financiële moeilijkheden dreigen.

bron:Rechtbank Leeuwarden

Bekijk ook deze populaire persberichten

Trending

Popular