In 2004 moest 10,3 procent van de
huishoudens rondkomen van een laag inkomen. Daarmee is de armoede
in Nederland net als in 2003 verder toegenomen. Ramingen wijzen op
een verdere stijging in 2005, maar in 2006 buigt de negatieve trend
om.
Dit zijn enige conclusies uit het
Armoedebericht 2006, een gezamenlijke publicatie van het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel
Planbureau (SCP).
Vanaf 2006 daalt armoede weer
In 2002 hadden 596 duizend huishoudens een
inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dat is het laagste aantal
sinds 1990. Het ging om 9,1 procent van alle huishoudens. Daarna is
dit aandeel gestegen tot 10,3 procent in 2004. Er waren toen 674
duizend huishoudens met een laag inkomen.
Ramingen - mede op basis van cijfers van
het Centraal Planbureau - laten zien dat het aandeel huishoudens
met een laag inkomen in 2005 toeneemt tot 11,1 procent. In 2006 is
er naar verwachting een omslag en daalt dit aandeel naar 9,7
procent. In 2007 neemt het waarschijnlijk verder af tot 8,8
procent. Deze daling in armoede komt vooral door de verwachte
koopkrachtverbetering van huishoudens met 65-plussers.
Gunstige ontwikkeling 65-plussers
De inkomenspositie van gepensioneerden is
sinds 2000 verbeterd. Het aandeel 65-plus huishoudens met een laag
inkomen daalde tussen 2000 en 2004 van 12 procent naar 7 procent.
Volgens ramingen zal dit in 2007 verder zijn afgenomen tot ruim 3
procent.
Eenoudergezinnen en allochtonen lopen
grootste risico
Eenoudergezinnen met minderjarige kinderen
hebben de grootste kans op armoede. Zo hadden in 2004 vier op de
tien eenoudergezinnen met minderjarige kinderen een inkomen onder
de lage-inkomensgrens. Ook alleenstaanden tot 65 jaar lopen een
groter risico dan gemiddeld. In 2004 hadden twee op de tien van
deze alleenstaanden een laag inkomen.
Huishoudens met een niet-westerse
hoofdkostwinner springen er eveneens uit. Van hen had meer dan 30
procent te maken met een laag inkomen tegen 8 procent van de
autochtone huishoudens.
Financiële problemen bij lage
inkomens toegenomen
De toename van armoede in de periode
2002-2005 blijkt ook uit aanvullende indicatoren. Zo is de
vermogenspositie van huishoudens met een laag inkomen tussen 2002
en 2004 verslechterd. Ruim de helft van deze huishoudens kampte in
2004 met een openstaande niet-hypothecaire schuld. In 2002 was dit
nog maar bij één op de drie het geval. Ook hadden in
2005 bijna twee keer zoveel huishoudens met een laag inkomen een of
meer betalingsachterstanden als in 2002.
Daarnaast is het aandeel mensen met een
laag inkomen dat zelf aangeeft moeilijk rond te komen, tussen 2001
en 2005 gestegen van 27 procent naar 44 procent. Ten slotte gaven
steeds meer huishoudens aan dat ze gezien hun financiële
situatie schulden moesten maken. In de eerste acht maanden van 2006
is dit aantal echter niet verder gestegen.
Nieuwe SCP-grens: minder armoede, maar
zelfde trend
Het SCP heeft eerder dit jaar een nieuwe
armoedegrens bepaald op basis van de minimaal noodzakelijke
bestedingen aan voedsel, kleding, wonen, vervoer, extra
ziektekosten en persoonlijke verzorging. In 2004 behoorden volgens
de lage variant 650 duizend mensen (4,3 procent) tot de arme groep,
en volgens de hoge variant 1 miljoen (6,7 procent). Het
armoedepercentage is daarmee lager dan volgens de
lage-inkomensgrens ((1,4 miljoen personen;; 9,4 procent), maar de
trend is ook volgens deze nieuwe grens stijgend in de periode tot
en met 2004. De toename begint volgens dit criterium echter al in
2002.
bron:CBS