De rechtbank heeft een 45-jarige inwoner
van Baarn veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en zes
maanden, wegens moord op zijn echtgenote. Anders dan de officier
van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van mening dat de
dood van de vrouw in maart 2006 niet valt aan te merken als
levensbeëindiging op verzoek, maar als moord gekwalificeerd
moet worden.
De veroordeelde man en zijn echtgenote
waren ervan overtuigd geraakt dat de vrouw aan een ernstige ziekte
leed. Tegenover haar man had de vrouw de wens geuit niet meer
verder te willen leven. De rechtbank interpreteert deze wens niet
als een ‘uitdrukkelijk en ernstig verlangen’ om niet
verder te leven als bedoeld in artikel 293 van het Wetboek van
Strafrecht.
De man heeft verschillende mogelijkheden
om de wens van de vrouw ook aan buitenstaanders kenbaar te maken
niet aangegrepen en daarmee onvoldoende weerstand geboden tegen de
in depressieve toestand gedane uitingen van zijn echtgenote. Daarom
komt de rechtbank tot het oordeel dat hier sprake is van moord.
Uit het persoonlijkheidsonderzoek is wel
gebleken dat deze daad aan de man, die een zeer hechte symbiotische
relatie met zijn vrouw had, sterk verminderd kan worden
toegerekend. Daarom komt de rechtbank tot een straf van twee jaar
en zes maanden.
Bron: Rechtbank Utrecht