De rechtbank heeft op 2 februari 2005 vonnis gewezen in een door Dexia aangespannen zaak.

De rechtbank oordeelt dat gelet op hetgeen feitelijk is overeengekomen
en voorgevallen op de aandelenlease-overeenkomst tussen partijen de Wet
op het consumentenkrediet (WCK) van toepassing is. De rechtsvoorganger
van Dexia beschikte ten tijde van het aangaan van de
aandelenlease-overeenkomst niet over de op grond van artikel 9 WCK
vereiste vergunning. Op grond van artikel 3:40 lid 1 BW betekent dat
dat de overeenkomst nietig is. De rechtsgrond van de op grond van de
aandelenlease-overeenkomst verrichte prestaties is dus daaraan met
terugwerkende kracht komen te ontvallen. Het uitgangspunt is dat beide
partijen dienen te worden hersteld in de toestand waarin zij zich
bevonden op het moment van sluiten van de overeenkomst. Dat betekent
dat de aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat de door gedaagde
aan Dexia betaalde rente moet worden terugbetaald.

Het is echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar (artikel 6:6 lid 2 BW) dat de overeenkomst met
terugwerkende kracht geheel en uitsluitend ten nadele van Dexia teniet
wordt gedaan. Het is immers aannemelijk dat de nietigheid van de
aandelenlease-overeenkomst niet aan de orde zou zijn gekomen indien de
waarde van de aandelen door koersstijging hoger zou zijn geweest dan de
geleende geldsom. Partijen dienen op die grond ieder de helft van de
restschuld te dragen. Gedaagde mag daarop in mindering brengen de rente
die zij reeds aan Dexia heeft betaald. Aldus resteert door gedaagde te
betalen een bedrag van à¢?¬ 1.452,-- vermeerderd met de wettelijke rente.
Beide partijen hebben gedeeltelijk ongelijk gekregen en dienen hun
eigen proceskosten te betalen.

Bron: Rechtbank Almelo

Bekijk ook deze populaire persberichten

Trending

Popular